Komt er rust in pensioenland? Met de aanvaarding door de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot aanpassing van het financieel toetsingskader zou je denken van wel. Stabielere pensioenpremies en –uitkeringen moeten welhaast voor meer rust gaan zorgen. Klijnsma heeft echter ook opgeroepen tot een nationale pensioendialoog teneinde ervoor te zorgen dat “we een goed pensioenstelsel houden in de toekomst waar we op kunnen blijven vertrouwen”. In die dialoog kan zo’n beetje alles aan de orde worden gesteld: keuzevrijheid, solidariteit, collectiviteit en verantwoordelijkheid zijn maar enkele van de mogelijke gespreksthema’s.
Flexibiliteit
Voor sommigen in Nederland kan het huidige pensioenstelsel beter maar direct ten grave worden gedragen. Volgens hen zou het beter zijn als ieder naar eigen inzicht zijn of haar pensioen zou kunnen regelen, zonder tussenkomst van een collectief pensioenfonds. De voorstanders van afschaffing van het huidige collectieve systeem gaat het om flexibiliteit: wat betreft de hoeveelheid pensioenbesparingen, wat betreft de beleggingsmix en wat betreft de aanbieder van de pensioenregeling. De prijs van een dergelijke transformatie is dat intergenerationele risicodeling, het delen van het risico op een lager dan verwacht pensioen tussen verschillende generaties, verloren gaat. Maar hoe hoog is deze prijs?
Waarde van intergenerationele risicodeling
Jan Bonenkamp, Peter Broer en ik hebben onlangs de waarde van deze intergenerationele risicodeling berekend. En deze waarde blijkt niet zo groot, althans veel kleiner dan berekeningen in het verleden hebben aangegeven. De reden is dat risicodeling weliswaar waardevol is, maar dat deze risicodeling in praktijk beperkt is. Door premies constant te houden en indexatie- en beleggingsbeleid niet op het individu, maar op het collectief af te stemmen, laten pensioenfondsen de toegevoegde waarde van risicodeling grotendeels liggen. Bovendien werken collectieve pensioenregelingen volgens de doorsneesystematiek, wat, vergeleken met individuele pensioenregelingen, negatieve waarde oplevert.
Risico van discontinuïteit
De studie indiceert dan ook hoe de toegevoegde waarde van collectieve regelingen zou kunnen worden vergroot. Een variabele pensioenpremie, zodat werkenden meer aan de risicodeling kunnen bijdragen en een langere hersteltermijn, zodat een groter deel van de risico’s bij toekomstige generaties neerslaat. Het is echter zeer de vraag of dit reële opties zijn. Beide beleidsopties vergroten immers het risico van discontinuïteit, het risico dat de kosten van deelname aan pensioenregelingen voor jongere generaties zodanig oplopen dat zij niet langer in het pensioenstelsel willen participeren.
Doorsneeproblematiek
Dit risico van discontinuïteit wordt alleen maar groter als door een variabele pensioenpremie en een langere hersteltermijn de financiering van schokken meer bij jongeren wordt neergelegd. Maar niet alleen hierdoor. De Policy Brief van het Centraal Planbureau en Netspar gaat uitdrukkelijk in op de doorsneeproblematiek. Deze doorsneeproblematiek maakt dat jongeren meer dan evenredige lasten moeten dragen en vergroot eveneens het risico van discontinuïteit. En, niet genoemd in deze Policy Brief, maar niet onbelangrijk: de stijgende levensverwachting. De stijging van de levensverwachting betekent, net als de doorsneeproblematiek, dat jongeren meer aan premies afdragen dan ze aan pensioenrechten opbouwen en vergroot, net als de doorsneesystematiek, het risico van discontinuïteit.
Duidelijke conclusie
De studies pleiten geen van beide voor behoud dan wel afschaffing van collectieve pensioenregelingen. Dat zou ook lastig zijn: in de berekeningen scoren óf collectieve óf individuele regelingen beter, afhankelijk van de precieze invulling van de twee typen regelingen. De enige duidelijke conclusie die de studies trekken is dat de toegevoegde waarde van risicodeling in collectieve pensioenregelingen flink kleiner is dan tot nu toe berekend.
Economen kunnen niet rekenen, Amsterdam University Press, mei 2014.