Waarom verloopt het pensioendebat zo moeizaam? Ik weet het niet, maar heb drie antwoorden in mijn hoofd. Een is dat er veel partijen zijn met uiteenlopende belangen. Twee is dat pensioenen synoniem zijn voor veel en complexe regelgeving. Drie is dat bij pensioenen de momenten van premiebetaling en uitkering in de tijd ver uit elkaar liggen. Het laatste betekent dat je, om pensioenen enigszins te kunnen begrijpen, bekend moet zijn met de tijdswaarde van geld en die van onzekerheid. Onderzoek van Van Rooij, Lusardi en Alessie laat zien dat dit voor wat de tijdswaarde van geld betreft slechts voor weinig mensen geldt. Onderzoek naar de tijdswaarde van onzekerheid ken ik niet, maar ik verwacht dat het beeld daar niet veel anders zal zijn.
Kwantificeren
Bovendien spelen in het pensioendebat tal van concepten die lastig te kwantificeren zijn. Dat zaken als intergenerationele risicodeling, discontinuïteitrisico en keuzevrijheden belangrijk zijn, wordt algemeen erkend. Om ze te kunnen wegen, moeten ze echter onder één en dezelfde noemer worden gebracht en daar begint de ellende: hoe plak je een bedrag in euro’s aan zoiets als risicodeling tussen generaties?
Werkgroep
Maar gelukkig hebben we economen en sommige van hen hebben zich op het kwantificeren van risicodeling gestort. Het begin is gemaakt. Nu is de makke van economen dat ze elkaar zo kunnen tegenspreken. Vandaar dat het netwerk Netspar besloot een werkgroep in het leven te roepen om de berekeningen van verschillende economen bij elkaar te brengen. Dat heeft geresulteerd in het rapport “De meerwaarde van risicodeling met toekomstige generaties nader bezien”.
Niet-overlappende generaties
Het Netspar rapport concentreert zich op de risicodeling tussen niet-overlappende generaties. Dat is risicodeling die voortvloeit uit contracten die generaties zonder hulp van een collectief als pensioenfonds of overheid nooit zelf zouden kunnen afsluiten. Denk bijvoorbeeld aan een contract waarbij een 20-jarige garant staat voor het pensioen van een 80-jarige in 2046. De nu 50-jarige kan zo’n contract wel willen afsluiten, maar dat zal niet lukken als de andere partij nog niet geboren is.
Veronderstellingen
Het Netspar rapport is een fraai stuk werk. Het brengt veel relevante analyses bij elkaar en verkleint de verschillen door begrippen te harmoniseren. Het zet helder uiteen welke beperkende veronderstellingen de verschillende analyses maken en hoe deze de resultaten kunnen beïnvloeden. Want veronderstellingen moeten worden gemaakt; dat geldt bij elke economische analyse maar misschien vooral bij het vraagstuk van intergenerationele risicodeling. Hoe groot is de risicoaversie van deelnemers aan pensioenregelingen? Hoe goed werken private kapitaalmarkten? Hoe hoog zijn de toekomstige aandelenrisicopremie en volatiliteit van het aandelenrendement? Het zijn enkele voorbeelden van zaken waar de economische onderzoeker geen definitief antwoord op kan formuleren. Met als gevolg dat bij een analyse als deze niet één uitkomst mogelijk is, maar een hele reeks. Het rapport benadrukt dat keer op keer.
Drie punten
Om dezelfde reden echter is het vreemd te zien dat op ten minste drie punten veronderstellingen worden gemaakt die niet realistisch en niet logisch zijn, die relevant kunnen zijn voor de uiteindelijke uitkomsten en waarvoor bovendien betere alternatieven beschikbaar zijn. Het gaat om de risicofactoren, de AOW en het looninkomen.
Risicofactoren
Wat de risicofactoren betreft, het rapport benadrukt analyses waarin alleen het aandelenrendement als risicofactor wordt meegenomen.* Factoren als rente, inflatie, productiviteit en levensverwachting worden daarbij als gegeven verondersteld. Dat is een forse vereenvoudiging. Voor alle vier genoemde factoren geldt dat het verloop in de toekomst uitermate onzeker is (en al helemaal bij de horizonten die bij pensioenberekeningen worden gehanteerd).
AOW
Ook de AOW wordt buiten beschouwing gelaten.** Dat is problematisch, want de AOW impliceert ook risicodeling tussen jong en oud. Jongeren delen dankzij de AOW in het langlevenrisico van ouderen en ouderen delen dankzij de AOW in het loonrisico van jongeren. Dat gegeven nuanceert op zijn beurt de toegevoegde waarde van risicodeling zoals die door pensioenfondsen tot stand wordt gebracht.
Looninkomen
Aan de correlatie tussen looninkomen en kapitaalinkomen wordt in de analyses nauwelijks aandacht besteed. Dat is vreemd aangezien deze correlatie volgens de opstellers van het rapport van grote invloed op de uitkomsten kan zijn. Een sterke correlatie tussen de twee soorten inkomen kan volgens hen de welvaartswinst van intergenerationele risicodeling aanmerkelijk verkleinen. Deze stelling is overigens overdreven: ander onderzoek laat zien dat ook wanneer van een realistische correlatie tussen loon- en kapitaalinkomen wordt uitgegaan, intergenerationele risicodeling welvaartswinst genereert.
Feiten
Het is niet helemaal duidelijk waarom voor deze beperkende veronderstellingen is gekozen. Maar we moeten ook niet overdrijven. Het kan altijd mooier en beter, maar onderzoek moet geen jaren gaan duren. Bovendien blijft staan dat het rapport veel feitelijke informatie verschaft en dat is precies de informatie die een debat nodig heeft wanneer emoties daarin de overhand dreigen te krijgen (het pensioendebat lijkt me daar wel een voorbeeld van).
* In één van de onderliggende analyses worden meerdere risicofactoren meegenomen.
** In één van de onderliggende analyses wordt de AOW wel in de berekeningen betrokken.