Het ongelijk van Luyendijk

Joris Luyendijk, journalist en auteur van de bestseller Dit kan niet waar zijn, stelde onlangs voor de Nobelprijs voor de economie af te schaffen (S. de Beter en Peter de Waard zijn het hiermee eens). Of, diplomatieker geformuleerd, deze ook open te stellen voor andere sociale wetenschappen zoals psychologie, sociologie of antropologie. Want het gegeven van een Nobelprijs voor de economie* en het ontbreken ervan voor andere sociale wetenschappen maakt dat velen economie als een exacte wetenschap zien. Dat leidt tot zelfoverschatting door economen en blindheid voor de zaken waar het echt om gaat. Met als trieste dieptepunt de financieel-economische crisis van 2008.

Stellingen
Luyendijks stellingen zijn prikkelend, maar niet echt overtuigend. Op ten minste drie punten schiet zijn betoog tekort.

Exacte wetenschap
Allereerst natuurlijk zijn claim dat het bestaan van een Nobelprijs voor de economie betekent dat economie, anders dan andere sociale wetenschappen, als een exacte wetenschap wordt beschouwd. Ze bestaan inderdaad, de economen die hun vak tot de exacte wetenschappen rekenen. De meesten echter zien economie allerminst als exact. Ze beschouwen de modellen waarvan ze zo graag gebruik maken als niet meer en minder dan instrumenten om de economische werkelijkheid beter te kunnen begrijpen. Deze modellen nemen ze niet letterlijk en gebruiken ze niet om de toekomst mee te voorspellen. De wetenschap is er om te duiden en beter te kunnen beslissen, niet om de illusie te voeden dat je de toekomst naar je hand zou kunnen zetten.

Raadsel
Waar Luyendijks idee vandaan komt dat economie als een exacte wetenschap wordt beschouwd omdat er een Nobelprijs voor bestaat, is een raadsel. Als het al waar zou zijn dat economen hun vak als exacte wetenschap zien, dan komt de vraag op of wiskundigen hun vak dan als niet-exact beschouwen (er is geen Nobelprijs voor de wiskunde); ik heb mijn twijfels. En als het waar zou zijn, dan zou de interpretatie van economie als een exacte wetenschap zijn ontstaan of op zijn minst een boost hebben gekregen na 1969, het jaar waarin de Nobelprijs Economie werd ingesteld. De werkelijkheid is dat in de loop der tijd juist de rol van niet-exacte disciplines als statistiek, empirie en geschiedenis in de economische wetenschap is toegenomen.

Zelfoverschatting
Het tweede probleem met Luyendijks betoog is dat de gedachte dat economie een exacte wetenschap is, tot zelfoverschatting onder economen zou leiden. Nu zal ik niet beweren dat zelfoverschatting onder economen niet voorkomt, hoewel ik me afvraag of het meer speelt bij economen dan bij andere wetenschappen. Belangrijker is echter de vraag of, als ze al bestaat, deze meer dan normale geneigdheid tot zelfoverschatting gevolg is van het feit dat één keer per jaar aan één onder duizenden economisch onderzoekers een prijs van zo’n 830.000 euro wordt uitgereikt? Het is maar een vraag.

Eigendunk
Eigendunk verblindt, het derde thema van Luyendijks betoog. Vrij vertaald leidde volgens hem de zelfingenomenheid van economen ertoe dat ze enkel oog hadden voor oogstrelende wiskunde en geen oog hadden voor de weerbarstige, moeilijk te doorgronden werkelijkheid; totdat de crisis van 2008 hun wakker schudde. Ik zou het willen omkeren. Ik zou willen stellen dat voor veel economen de crisis van 2008 helemaal niet verrassend was. Economen hebben altijd al gepredikt dat het in de economie wemelt van de schokken en dynamiek en dat jarenlange rust in het verleden geen garantie biedt voor een stabiele toekomst. Natuurlijk hielden velen zich niet bezig met de mogelijkheid van een spoedige ineenstorting van de economie, maar dat is niet heel veel anders dan dat miljoenen gebruikers van auto, trein en vliegtuig zich niet laten bezighouden door de rampscenario’s die hen elke dag zouden kunnen treffen. Sterker nog, de crisis van 2008 heeft veel economen bevestigd in hun kernthema: dat mensen zich altijd weer laten leiden door eigenbelang en dat instituties zo moeten worden ingericht dat dit najagen van eigenbelang ook het algemeen belang ten goede komt. Bij banken gold het laatste duidelijk niet en, toegegeven, dat hadden economen beter en eerder aan de kaak kunnen stellen. Het verbaast dan ook niet dat in de wetenschap de aandacht voor het thema financiële veerkracht is toegenomen; in de kern echter heeft de economische wetenschap de storm van 2008 weten te doorstaan.

Nobelprijs Economie 2016
Afgelopen maandag werd bekend dat de Nobelprijs Economie van 2016 zal worden toegekend aan de Britse Amerikaan Oliver Hart en de Fin Bengt Holmström. Reden: de belangrijke bijdrage die de twee hebben geleverd aan de theorie van contracten die cruciaal zijn voor het kunnen functioneren van ontwikkelde economieën. Hun inzichten zijn behulpzaam bij de vraag hoe contracten moeten worden vormgegeven zodat ze het meest de maatschappelijke welvaart dienen. Toepassingen? Wel of niet privatiseren van scholen, ziekenhuizen, gevangenissen; uitkeren van vaste of variabele salarissen aan leraren, werknemers in de zorg en managers van bedrijven; wel of niet uitkeren van bonussen.

Afschaffen?
Een prijs kan stimuleren. Leuk voor de prijswinnaar en, gezien het belang van interactie voor de progressie in elke wetenschap, winst voor het gehele vakgebied. En, afhankelijk van de mate waarin het vak zich op de samenleving richt, van waarde voor de gehele samenleving. Waarom, in hemelsnaam, zouden we zoiets willen afschaffen?

Voor wie geen blog wil missen, klik hier.

*Dit stuk over de Nobelprijs Economie zal bij wijze van uitzondering nu eens niet ingaan op het feit dat de Nobelprijs voor de Economie een ander karakter heeft dan de andere Nobelprijzen (zie daarvoor bijvoorbeeld deze eerdere blog).

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *