Supertrading economy


Internationale handel is van groot belang voor de Nederlandse economie.[1] De Nederlandse invoer van goederen en diensten bedraagt bijna 75% van het BBP; de Nederlandse uitvoer meer dan 80%. Deze uitvoer- en invoerquotes behoren tot de hoogste in de wereld. Niet voor niets noemt Paul Krugman Nederland een supertrading economy.

Productiviteit
De economische theorie heeft drie modellen van internationale handel voortgebracht. Deze voeren verschillende redenen op voor het ontstaan van internationale handel: comparatieve voordelen, verschillen in de beschikbaarheid van productiefactoren en schaalvoordelen. De conclusie die volgt uit de modellen is echter steeds dezelfde: internationale handel leidt tot een hogere productiviteit en een hoger BBP.

BBP
Hoeveel hoger is een lastige vraag. De beste indicatie is waarschijnlijk te vinden in het werk van de Amerikaanse econoom Jeffrey Frankel. Frankel schat dat een één procentpunt hogere uitvoer- of invoerquote ten minste een derde procent meer BBP betekent. Toegepast op Nederland betekent dit dat handel met het buitenland goed is voor ten minste 20% van ons BBP.

Euro
 
De overgang op de euro heeft de handel tussen de EMU-landen bevorderd. Hoeveel precies is wederom een lastige vraag. Eén indicatie is die van de eveneens Amerikaanse econoom Andrew Rose die meer dan dertig studies van het effect van valutaregime op handel vergeleek. Zijn conclusie is dat de overgang op een muntunie de handel met zo’n 50% kan verhogen. Voor Nederland is dit absoluut te hoog. Vóór de introductie van de euro was de gulden immers al gekoppeld aan de D-mark, de valuta van onze belangrijkste handelspartner. Met de komst van de euro veranderde er relatief weinig voor Nederland.

Exitscenario’s
Het voortbestaan van de euro is op dit moment onzeker. Wat betekent het voor de Nederlandse handel als een van de EMU-landen de eurozone verlaat? Deze vraag is bijna onmogelijk te beantwoorden, tenzij we ons beperken tot het effect van valutaregime op handel. Het antwoord is dan sterk afhankelijk van welk land het betreft. Ik onderscheid drie scenario’s:[2]
· Griekenland verlaat de eurozone (GREXIT). De handel tussen Nederland en Griekenland is relatief klein; het effect op de Nederlandse handel is dan ook bescheiden.
· Duitsland verlaat de eurozone (DEXIT). De Nederlandse handel met Duitsland is een factor veertig groter dan die met Griekenland; de handel daalt bij een DEXIT dan ook veel sterker dan bij een GREXIT.
· Nederland verlaat de eurozone (NEXIT). Niet alleen de Nederlandse handel met Duitsland, maar ook die met andere eurolanden krijgt een tik. De implosie van de handel bij een NEXIT is nog groter dan die bij een DEXIT.

Conclusie
De laatste twee scenario’s zijn ronduit onwaarschijnlijk. Duitsland en Nederland zullen zich niet snel afzonderen van de overige eurolanden. Maar zelfs wanneer ze dat doen, is een verandering van het Duits-Nederlandse valutaregime ondenkbaar: Nederland zal direct zijn valuta koppelen aan die van Duitsland. De conclusie luidt dus dat een exit van een van de eurolanden de Nederlandse handel slechts beperkt beïnvloedt. Nederland blijft een supertrading economy.


[1]Met dank aan Lizzy de Wilde voor commentaar op een eerdere versie van deze blog.[2] Ik zeg daarmee uiteraard niet dat er niet meer scenario’s denkbaar zijn; ook zeg ik niet dat de drie onderscheiden scenario’s de meest waarschijnlijke zijn.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *