Het werd groot gebracht in de media: de overheidsfinanciën zijn houdbaar geworden. Het Centraal Planbureau (CPB) concludeerde in haar studie naar de vergrijzing dat er een houdbaarheidsoverschot is ontstaan van 0,4 procent van het BBP. Dat leest als dat de vergrijzing van de bevolking niet langer een probleem is. Op het eerste gezicht is dat een opmerkelijk verschil met de eerdere houdbaarheidsstudies van het CPB, die zonder uitzondering forse houdbaarheidstekorten constateerden. Maar het verschil valt goed te duiden. Sinds de vorige vergrijzingsstudie (uit 2010) is tot een groot aantal beleidsmaatregelen besloten met betekenisvolle effecten op de houdbaarheid. Denk daarbij aan de AWBZ, de indirecte en directe belastingen (pensioenen), de AOW en de ingrepen bij overheidssubsidies, stuk voor stuk maatregelen die de financiële positie van de collectieve sector naar verwachting niet voor een tijdje, maar permanent verbeteren.
Overeenkomsten
Bovendien zijn er naast dit verschil ook opvallende overeenkomsten tussen de huidige studie en zijn voorgangers te constateren. Ik noem er drie. De eerste betreft de rol van onzekerheden. De onzekerheden bij houdbaarheidsberekeningen zijn enorm. Deze berekeningen hangen niet alleen op een groot aantal aannamen waarvan de validiteit moeilijk is in te schatten; de berekeningen gelden ook nog eens voor de ultralange termijn, waardoor kleine fouten enorm kunnen worden uitvergroot. En niet alleen economische onzekerheden spelen hierbij een rol; demografische onzekerheden in de vorm van fertiliteit en levensverwachting doen ook een duit in het zakje. Er is dus een gerede kans dat achteraf moet worden geconcludeerd dat er toch van een houdbaarheidstekort sprake was.
Europese Commissie
De tweede overeenkomst betreft de relatie tussen de CPB-berekeningen en die van de Europese Commissie (EC). Net als eerder zijn de verschillen tussen de twee berekeningen fors. De EC komt voor Nederland uit op een houdbaarheidstekort van maar liefst 5,9 procent van het BBP. En net als eerder zijn er globaal twee factoren die het verschil maken. De eerste is dat de EC bij haar berekeningen van een minder verfijnd rekenmodel gebruik maakt dan het CPB. De tweede is dat de EC geen kabinetsvoornemens verwerkt. Bezuinigingen op openbaar bestuur, subsidies en infrastructuur en lastenverhogingen worden simpelweg niet meegenomen in de EC-berekeningen; dat scheelt een slok op een borrel.
Constante arrangementen
Een derde overeenkomst betreft het uitgangspunt van de berekeningen: constante arrangementen. De vraag die de CPB-berekeningen beantwoorden, is of de overheidsfinanciën houdbaar zijn wanneer de arrangementen die beschikbaar zijn voor huidige generaties, ook voor toekomstige generaties zullen gelden. Dat is een andere vraag dan die van de houdbaarheid bij ongewijzigd beleid. De studie laat dit ook treffend zien. Gesteld wordt dat de zorguitgaven in de periode 1973-2010 per jaar 1,5 procent meer gestegen zijn dan wanneer van constante arrangementen sprake was geweest. De vraag rijst wat dit betekent voor de toekomst? Hou hoog zou het houdbaarheidsoverschot (of –tekort) uitkomen als de zorguitgaven in de toekomst net als in de afgelopen decennia harder stijgen dan bij constante arrangementen het geval is? De studie presenteert een berekening met een bescheiden extra stijging van zorguitgaven van 1,0 procent per jaar. Maar zelfs onder deze conservatieve aanname slaat het beeld volledig om: er resulteert dan een houdbaarheidstekort van maar liefst 5,6 procent BBP!
Het vergrijzingsdossier
Minder zorg om vergrijzing, de titel van de CPB-studie, maakt duidelijk dat het vergrijzingsprobleem van karakter is veranderd. Maar net als in eerdere vergrijzingsstudies zijn de onzekerheden enorm groot. Het vergrijzingsdossier kan nog niet worden opgeborgen.