De notitie van het CPB beslaat maar tweeënhalve bladzijde, maar had desondanks een grote impact. De notitie herhaalt het spraakmakende onderzoek uit 2013 van de IMF-economen Blanchard en Leigh (B&L), maar nu met meer recente data. De CPB-onderzoekers Möhlmann en Suyker trekken voor de periode 2009-2011 dezelfde conclusie als B&L: de zogenaamde fiscal multiplier, maat voor het productieverlies ten gevolge van bezuinigingen, was veel groter dan verwacht. Voor de periode 2011-2015 echter blijkt dit niet meer te gelden. De stelling van B&L dat de fiscal multiplier groter is dan eerder gedacht, blijkt dus enkel aan het begin van de crisis op te gaan.
De resultaten van B&L waren destijds koren op de molen van de tegenstanders van het in Europa gevoerde bezuinigingsbeleid. Overheden zouden hun economieën kapotbezuinigen, riep menigeen, overigens een wel bijzonder vreemd woord (en illegaal als ik het Groene Boekje als de wet beschouw). Letterlijk genomen is het complete onzin. In een kapotte economie is er geen economische activiteit; zelfs bij hyperinflatie wordt een dergelijke toestand niet bereikt. En figuurlijk genomen is de term nutteloos. Het brengt tot uitdrukking dat bezuinigingen via vraaguitval de productie kunnen verminderen; je hoeft geen hoogvlieger zijn om dat te kunnen bedenken.
Wat betekenen nu deze resultaten voor de vraag wanneer een overheid zou moeten bezuinigen? Laten we dit bezien vanuit de economische theorie die poneert dat een overheid zoveel dient te bezuinigen dat aan de marge de kosten ervan even groot zijn als de baten. Des te groter de fiscal multiplier, des te hoger de kosten en des te minder er bezuinigd moet worden. Kortom, aan het begin van de crisis, toen de fiscal multiplier groter was dan normaal, zou er volgens deze theorie minder moeten worden bezuinigd. In de jaren daarna, toen de fiscal multiplier weer een normale waarde had, zou er juist extra moeten worden bezuinigd.
Mogelijk is dit echter niet het volledige verhaal. Wellicht zijn ook de baten van bezuinigingen aan het begin van een crisis groter dan daarna. Door bezuinigingen niet uit te stellen, kan een overheid signaleren dat ze vastberaden is om een andere koers te gaan varen. En dat kan op zijn beurt weer helpen om beleidshervormingen bij andere sectoren, zoals de financiële sector, door te voeren.
Er is nog wel een probleem en dat betreft de conclusies van B&L over de fiscal multiplier. Deze zijn namelijk helemaal niet onomstreden. Recentelijk verscheen een uiterst leesbaar overzichtsartikel van Alesina en Giavazzi, twee Italiaanse economen die al jarenlang op dit gebied onderzoek doen. Zij gebruiken andere data en andere methodieken dan B&L en zij stellen dat de fiscal multiplier ten tijde van de crisis niet extra groot is geweest.
De geleerden zijn het dus duidelijk niet met elkaar eens. Wat pleit voor Alesina en Giavazzi is dat ze al jarenlang met verschillende data en methodieken soortgelijke bevindingen publiceren. Wat pleit voor Blanchard en Leigh is dat hun resultaat aannemelijk is. Zo is monetair beleid bij ultra lage rentes niet in staat productieverliezen ten gevolge van bezuinigingen te beperken. En voor huishoudens is het lastig hun consumptie op peil te houden wanneer de financiële sector in nood is en niet bereid of in staat is de kredietverlening te continueren.
Mijn conclusie: er is nog onvoldoende onderzoek gedaan om te kunnen bepalen wanneer een overheid het best kan bezuinigen. Maar voldoende om dat ene woord niet meer in de mond te nemen.