‘Naar een solide en solidair pensioenstelsel’ is de titel van het rapport dat het Wetenschappelijk Instituut (WI) van het CDA eerder dit jaar over ons pensioenstelsel publiceerde. Het rapport is een pleidooi voor een nieuw pensioenstelsel: een stelsel dat is gebaseerd op individuele rekeningen maar door collectiviteiten wordt uitgevoerd. Introductie van een dergelijk pensioenstelsel rekent af met de doorsneesystematiek, met de gebrekkige aansluiting tussen de betaling van premies en de opbouw van rechten en met een gebrek aan transparantie: alle drie eigenschappen van de huidige collectieve pensioenregelingen die steeds meer als oneerlijk, inefficiënt en achterhaald worden beschouwd.
Compensatie
Het grote probleem van afschaffing van de doorsneesystematiek, want dat is de consequentie van de voorgestelde hervorming, is de compensatie van de verliezers. Want afschaffing van de doorsneesystematiek betekent dat in het verleden te veel betaalde premies voor een deel verloren gaan. Compensatie hiervan kost veel geld; volgens de studie van het Centraal Planbureau over de doorsneesystematiek gaat het om een kleine 100 miljard euro. Maar het rapport van het WI heeft hiervoor een oplossing: bespaar op de kosten van de uitvoering van pensioenen en van het vermogensbeheer.
1,8 miljard euro
Het WI-rapport becijfert dat op genoemde kosten zo’n 1,8 miljard euro zou kunnen worden bespaard. Dat is enorm veel geld als je je realiseert dat dit een jaarlijkse besparing is. Uitgesmeerd over de tijd komt de besparing een factor 50 tot 100 hoger uit (90 tot 180 miljard euro), afhankelijk van hoe hoog de rente in de toekomst zal zijn. Dat lijkt voldoende om de compensatie van de verliezers te financieren. (Voor diegenen die liever jaarlijkse geldstromen met elkaar vergelijken: als we de financiering van de compensatie van de verliezers over de tijd uitsmeren, hebben we, afhankelijk van de hoogte van de rente in de toekomst, jaarlijks zo’n 1 à 2 miljard euro nodig. Een kostenbesparing van 1,8 miljard euro lijkt dan voldoende.) Lijkt, want de berekening van het verlies en die van de mogelijke besparingen zijn noodzakelijkerwijs grof.
Kosten onderschat
Ik denk dat de kosten van de voorgestelde hervorming hoger zouden kunnen uitvallen. Om drie redenen. De eerste heeft te maken met schaalvoordelen. Het rapport gaat ervan uit dat het aantal aanbieders van pensioenregelingen drastisch zal afnemen. Aangezien grote uitvoeringsorganisaties goedkoper werken, kunnen zo kostenbesparingen worden gerealiseerd. Echter, of dit gebeurt is onzeker. En als het al gebeurt, kost het tijd; het kan jaren duren voordat een landschap met slechts enkele grote aanbieders is gerealiseerd. De tweede reden heeft te maken met de kosten van belegging. Het rapport rekent voor dat flinke kostenbesparingen mogelijk zijn als alle pensioenfondsen even efficiënt gaan werken als de meest efficiënte fondsen. Echter, dit gaat niet vanzelf. Concurrentie kan helpen om de efficiëntie op te krikken, maar invoering van concurrentie introduceert ook weer andere kosten: marketing- en reclamekosten. De derde reden heeft te maken met risicodeling tussen generaties. Deze risicodeling verdwijnt wanneer op individuele regelingen wordt overgestapt. Dat betekent gemiddeld een lager rendement en dus bij dezelfde premie een lager pensioen of bij hetzelfde pensioen een hogere premie (zie ook de analyses van Bonenkamp en Westerhout, Cui, De Jong en Ponds, Gollier en Van der Lecq en Van der Wurff). Immers, risicodeling betekent kleinere risico’s op individueel niveau die kunnen worden gebruikt om risicovoller te beleggen en zo een hoger gemiddeld rendement binnen te halen.
Conclusie
Het is prijzenswaardig dat het WI-rapport ruime aandacht geeft aan het proces van transitie naar een nieuw pensioenstelsel. De kosten van deze transitie lijken echter te worden onderschat.