In geïndustrialiseerde landen kunnen drie trends worden waargenomen.[1] De levensverwachting neemt al enkele decennia gestaag toe. De gezondheid van ouderen verbetert geleidelijk. En de arbeidsparticipatie van ouderen daalt, zij het dat er medio jaren negentig een omslag plaatsheeft.
De toename van de levensverwachting veroorzaakt een vergrijzingsprobleem wanneer geen hervormingen plaatsvinden. In een studie met Frank Pellikaan heb ik bekeken hoe de toekomstperspectieven voor EU-landen samenhangen met veronderstellingen ten aanzien van levensverwachting en gezondheid. De ontwikkeling van de levensverwachting is onzeker. Volgens sommige deskundigen kan ze op grond van de biologische limiet aan de levensduur niet blijven stijgen. Anderen stellen, verwijzend naar de onbegrensde mogelijkheden voor nieuwe medische technologie, dat de levensverwachting nog jaren kan blijven toenemen. De ontwikkeling van de gezondheid van de bevolking is ook onzeker. Veranderingen in leefstijlgedrag wijzen in de richting van een verslechtering van de gezondheid. Verbeteringen in het aanbod van zorg wijzen echter de andere kant op. Deze onzekerheden maken het moeilijk om aan te geven hoe groot het vergrijzingsprobleem precies zal worden; het kan zowel sterk worden overschat als onderschat.
De economen Milligan en Wise stellen dat de stijging van de levensverwachting in de afgelopen decennia de werkcapaciteit heeft vergroot: we zijn in staat steeds langer door te werken. We zijn echter juist korter gaan werken; de arbeidsparticipatie is gedaald. Dit betekent dat steeds meer werkcapaciteit wordt onderbenut. Hoeveel dat is, kan worden berekend door de relatie tussen arbeid en sterfte zoals die in 1977 gold, op huidige sterftedata toe te passen. Een dergelijke berekening voor Amerikaanse mannen in de leeftijdsgroep 55-69 jaar komt uit op niet minder dan 3,7 jaar onbenutte werkcapaciteit. Aangezien deze groep op dit moment 7,9 jaar werkt, betekent dit dat de arbeidsparticipatie van deze groep met bijna 50% kan worden verhoogd! Milligan en Wise berekenen op eenzelfde wijze hoeveel méér Fransen en Italianen zouden kunnen werken. De uitkomsten zijn wederom spectaculair: 4,5 jaar voor Italië en 4,6 jaar voor Frankrijk.
In de jaren negentig is al geconstateerd dat een belangrijk deel van de trend in de arbeidsparticipatie van oudere werknemers kan worden toegeschreven aan instituties als ouderdoms- en vroegpensioen. Milligan en Wise bevestigen dit resultaat. Ze concluderen hieruit dat de arbeidsparticipatie van ouderen in lijn kan worden gebracht met hun werkcapaciteit door deze instituties te hervormen. Omgekeerde vergrijzing noem ik dat, want door de arbeidsparticipatie van ouderen te vergroten, kan het effect van vergrijzing op de grijze druk worden tenietgedaan.
Is er nu wel of niet een vergrijzingsprobleem? Dat hangt van je uitgangspunt af. Ga er eens vanuit dat instituties onveranderlijk zijn. Veel landen kennen dan een vergrijzingsprobleem. Ga er nu eens vanuit dat instituties worden hervormd en arbeidsparticipatie en werkcapaciteit weer op één lijn worden gebracht. Het vergrijzingsprobleem is dan omgekeerd en dus verdwenen.
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
Een mooie artikel – ook goed te gebruiken door de politiek als onderbouwing voor het verder verhogen van de pensioengrens.
Maar of het echt gaat helpen?
De perceptie van de doorsnee werkgever is dat ouderen wezenlijk minder productief zijn dan jongeren. En zolang dat beeld blijft lijkt het me weinig zinvol om – zeg – 50% meer capaciteit te creëren die door een algemeen vooroordeel nauwelijks inzetbaar is.
Hier ligt wel een probleem. Maar dit kan kleiner worden naarmate oudere werknemers hun arbeidsparticipatie uitbreiden en werkgevers de gelegenheid krijgen deze werknemers beter te leren kennen.