We weten dat vrouwen en mannen in veel opzichten van elkaar verschillen.[1] In economisch opzicht is een belangrijk verschil de verdiencapaciteit, zeg maar de hoeveelheid inkomen die iemand in zijn of haar werkzame leven kan genereren. Deze verdiencapaciteit is bij vrouwen gemiddeld lager dan bij mannen. Dit is een universeel gegeven, zij het dat de grootte van de kloof in verdiencapaciteit varieert tussen landen en bevolkingsgroepen.
Kinderen
De oorzaken van het verschil in verdiencapaciteit zijn vrij fundamenteel. Vrouwen baren kinderen en nemen het grootste deel van de opvoeding voor hun rekening. Om beide redenen participeren vrouwen minder op de arbeidsmarkt dan mannen. Ze werken minder jaren, minder uren per jaar of beide.
Arbeidsproductiviteit
Dit zijn echter niet de enige oorzaken, naast deze directe oorzaken zijn er ook indirecte:
· Door de lagere arbeidsparticipatie is het volgen van een opleiding voor vrouwen minder noodzakelijk. Minder opleiding maakt het mogelijk om eerder met werken te beginnen; op latere leeftijd vertaalt minder opleiding zich echter in een lagere groei van arbeidsproductiviteit en van het loon;
· Vanwege de geringere participatie op de arbeidsmarkt is er bij vrouwen minder sprake van learning-by-doing, arbeidsproductiviteitsgroei die optreedt doordat je werkt. Ook dit betekent uiteindelijk een lager loon;
· Het verschil in arbeidsproductiviteit geeft aanleiding tot discriminatie op de arbeidsmarkt: hetzelfde werk wordt minder goed beloond wanneer het door een vrouw wordt gedaan.
Gevolgen
De uitkomsten van het beloningsproces worden op grote schaal door overheidsbeleid gecorrigeerd; dit verkleint de inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen. Belastingen gebaseerd op verdiencapaciteit maken dat het inkomensverschil tussen vrouwen en mannen na belasting kleiner is dan voor belasting. Voor pensioenen geldt iets soortgelijks. Vrouwen leven gemiddeld langer dan mannen zodat ze om die reden meer pensioen genieten dan mannen. Het verschil in verdiencapaciteit is daardoor na pensioenen groter dan voor pensioenen. Deze overheidsinstituties zijn overigens verre van universeel. Landen verschillen enorm in de mate waarin ze belastingen heffen en in de karakteristieken van hun pensioenstelsels.
Vergrijzing
Mondiaal is er sprake van een dalende fertiliteit: per vrouw worden tegenwoordig minder kinderen geboren dan enkele decennia geleden. Cijfers van de Verenigde Naties (VN) over vergrijzing onderstrepen dit. In 1950-1955 baarde de gemiddelde vrouw 4,9 kinderen, in 2005-2010 ging het om 2,6 kinderen. Voor 2045-2050 gaat de VN uit van een fertiliteit van 2,0 kinderen per vrouw. De hierboven genoemde directe en indirecte oorzaken van een verschil in verdiencapaciteit worden daardoor allemaal minder relevant; de verdiencapaciteiten van mannen en vrouwen groeien naar elkaar toe. Helemaal verdwijnt het verschil echter niet. Tenzij we zouden kiezen voor een kinderloze samenleving.