Begin jaren negentig van de vorige eeuw introduceerden Auerbach, Gokhale en Kotlikoff het begrip houdbaarheid. De onderzoekers claimen dat het cijfer van de staatsschuld erg weinig zegt over de soliditeit van de overheidsfinanciën. Overheden gaan verplichtingen aan die pas in de toekomst tot uitbetaling komen. Het meest sprekende voorbeeld zijn de uitgaven aan zorg, verzorging en pensioenen. Deze verplichtingen vormen een impliciete schuld die men bij de staatsschuld zou moeten optellen om een totaalplaatje van de overheidsschuld te krijgen.
Houdbaarheidstekort
Anno 2013 zijn berekeningen van de houdbaarheid gemeengoed geworden. Het houdbaarheidstekort is het totaal van staatsschuld en impliciete schuld, omgerekend naar een jaarlijkse annuïteit. Het Centraal Planbureau (CPB) maakt geregeld berekeningen van dit houdbaarheidstekort voor Nederland, de Europese Commissie (EC) doet hetzelfde voor EU-lidstaten. Eind vorig jaar zijn zowel het CPB als de EC met nieuwe berekeningen gekomen. Voor Nederland liggen er nu twee becijferingen van het houdbaarheidstekort: 5,9% en -1,0% van het BBP (EC respectievelijk CPB). Het cijfer van 5,9% van het BBP duidt op een serieus financieel probleem. Het bedrag is nog groter dan dat van onze onderwijsbegroting! Het cijfer van -1,0% van het BBP is niet alleen veel kleiner, het is zelfs negatief. Dit indiceert dat er volgens de CPB-berekening helemaal geen houdbaarheidsprobleem is, zolang althans is voldaan aan in de berekening gemaakte veronderstellingen.
Veronderstellingen
Het verschil tussen de twee getallen is terug te voeren op onder andere de veronderstelde ontwikkeling van de levensverwachting en het toekomstige overheidsbeleid. De CPB-berekeningen zijn daarbij accurater aangezien ze zich baseren op de meest recente beleidsvoornemens; de EC neemt pas nieuw beleid mee als dat in de wet is vastgelegd. Maar ook een verschil in modellering speelt een rol. De berekeningen van de EC veronderstellen dat consumptiebelastingen meegroeien met het BBP, terwijl het CPB de groei van de consumptieve bestedingen als basis neemt. Als vanwege de vergrijzing de consumptieve bestedingen harder groeien dan het BBP, dan vertekent dat de EC-berekeningen.
Houdbaarheidsprobleem
Het is gemakkelijk om het grote verschil tussen de twee berekeningen te problematiseren. Ik zie dit grote verschil echter als winst. Het maakt namelijk in één klap duidelijk hoe enorm gevoelig een berekening van het houdbaarheidstekort is voor de gemaakte veronderstellingen. Aangezien deze veronderstellingen hoogst onzeker zijn, al was het maar vanwege de lange horizon die in het spel is, kunnen berekeningen van het houdbaarheidstekort niet erg precies zijn. Een onwelkome boodschap voor diegenen die het houdbaarheidsprobleem inmiddels als opgelost beschouwden. Er hoeft niet zo gek veel te gebeuren om het cijfer van -1,0% BBP te laten kantelen. Het houdbaarheidsprobleem is niet opgelost, het is slechts uit zicht; de toekomst zal ons leren voor hoelang.